Column Dirk Blij: Geen idee
Gepubliceerd: 25 oktober 2024
‘Vriend’, riep iemand achter mij. Ik liep in de Langestraat in Alkmaar met mijn hoofd al in de winkel waar ik naar op weg was. Ikzelf ben nooit zo scheutig met het woord vriend, daar moet toch wel iets meer voor gebeuren dan een toevallige ontmoeting in een winkelstraat, dus ik ging er nog even vanuit dat het niet tegen mij gericht was. Maar toen ik doorliep kwam het woord tot twee keer toe van wel heel dichtbij in mijn oor terecht. ‘Vriend, vriend, mag ik je wat vragen?’ Ik hield mijn pas in een draaide mijn hoofd naar de spreker, een magere twintiger met een honkbalpetje achterstevoren op zijn kaalgeschoren hoofd en verblindend witte sneakers aan zijn voeten. ‘Jij kan mij helpen’, tutoyeerde hij vrijpostig.
Goed, ik ben altijd een voorstander geweest van tutoyeren. Gewoon iedereen you, naar Engels voorbeeld, maar dan met het Nederlandse je en jij. Lekker makkelijk, geen gedoe met status of leeftijd. Daar zit overigens wel een beperking aan. Het ‘jij’ dient namelijk vooraf te worden gegaan door op zijn minst oogcontact, een blik van verstandhouding. Zonder dat is ‘u’ toch wel handig, vindt u ook niet? Hier klopte het niet. Hij was té jij-ig. Misschien kwam het door dat ‘vriend’. Te joviaal. Of misschien kwam het omdat híj iets van míj wilde, maar alles in mij zei: ‘pas op Dirk, kijk uit voor dit knaapje’.
Ik ging er gemakshalve vanuit dat hij nu om geld zou gaan vragen, maar verrassend genoeg gebeurde het tegenovergestelde. ‘Kijk’, begon hij, ‘ik heb goud’. Hij keek me onderzoekend aan. Had ik het wel begrepen? Goud! ‘Zo’, hoorde ik mezelf zeggen. ‘Ja’, ging hij verder, ‘ik wil het inwisselen, maar ik heb geen idee’. ‘Nou’, dacht ik, ‘dat heb ik ook niet’. De jongen zag er niet bedreigend uit dus ik zal hem een automatische glimlach gegeven hebben. Daardoor aangemoedigd zei hij: ‘En dat is waar jij me mee kan helpen’. Ik wilde hem onderbreken, ik heb echt geen verstand van goud, en als hij die het heeft al geen idee heeft, wat wil hij dan van mij? ‘Het is tweehonderdveertig euro waard’, vereenvoudigde hij mijn gedachten. ‘Ach’, zei ik, en begon te vermoeden dat hij mij zijn goud wilde gaan verkopen, maar als hij geen idee heeft, is tweehonderdveertig redelijk accuraat gesteld. Bovendien zit ik niet te wachten op goud. Ik begon wat afwerende gebaren naar de jongen te maken en ging weer lopen. ‘Vriend, nee wacht’…weer dat vriend…‘er zit om de hoek en juwelierszaak. Die willen het wel kopen, maar dan moet ik een idee laten zien en die heb ik niet’. Oo, ID begreep ik nu. Hij moest zich identificeren. ‘Als jij het nou even voor mij verkoopt’, stelde hij voor, ‘dan krijg je een deel van de opbrengst’.
Het zou zomaar kunnen dat ik lachte terwijl ik weigerde. Het idee. Misschien doe ik bij deze gedachte de jongen tekort, maar bij gebleken diefstal zal een juwelier de aanbieder willen kunnen herleiden. En dat zou ik dan worden, geen denken aan. De jongen droop af zonder groet, ik was zijn vriend niet meer. Ik kocht in de winkel dat waarvoor ik naar de stad was gegaan en kuierde terug naar mijn auto. En paar straten verderop hoorde ik zijn stem weer achter me, iets verder weg nu. ‘Vriend, jij kan mij helpen’. Ik ben zonder omkijken doorgelopen. Was dat nou weer tegen mij? Ik heb geen idee.