Column Micha de Groot: De zee, een eerste levensbehoefte
Gepubliceerd: 20 mei 2022
Hoe doen mensen dat toch, heb ik mij vaak afgevraagd. Mensen die ver bij zee vandaan wonen. De zee heb je nodig, toch?
Nodig om de ruimte in jezelf te voelen en de immense uitgestrektheid te ervaren. Om de dynamiek van golven die komen en gaan te laten resoneren in je lichaam terwijl de zilte wind je haren verfrissend door elkaar waait. Het is voor mij dé plek om uit te huilen, los te laten, mij vrij te schreeuwen en op adem te komen.
Het placebo-effect is haast al voldoende. Gewoon, het idee dat hij zo dichtbij is en ik er op ieder moment van de dag gemakkelijk even naar toe zou kunnen geeft mij al rust. Het weten is genoeg. Verhuizen naar het oosten van het land is voor mij dan ook nooit een overweging waard geweest.
Het zilte nat zit mij in het bloed. Zomer en winter ging ik als klein meisje met mijn ouders regelmatig richting kust. Vanuit Alkmaar koersten we meestal richting Egmond aan zee. Daar liepen we gedurende de winters kilometers lang langs de branding. Dik ingepakt met wapperende sjaals. Of we sleepten af en aan met badlakens, emmers, schepjes en koelbox zodra de zon hoog aan de hemel stond.
Onze hond was, zodra ze doorkreeg waar de reis naar toe ging, altijd uitzinnig van vreugde. Met haar vlijmscherpe, natte hondenneus ving ze ergens halverwege het autoritje de zilte lucht op en was vervolgens niet meer te houden. Dan stond ze te dansen op de achterbank en perste onderwijl haar hondensnuit met man en macht in de verticale opening van het raampje aan de achterzijde. Ze snoof en snifte als een bezetene de zoute zeelucht op waarbij het raam onder haar neusspetters kwam te zitten. Mijn broertje en ik lagen in een deuk op de achterbank omdat het iedere keer weer een hilarisch tafereel was. Zoveel zeelust als onze hond aan de dag legde.
Die lust zat in de familie. Mijn vader heeft altijd gevaren. Maandenlang deinde hij voor zijn werk op de golven. En toch was de maat voor hem nooit vol. Amper twee dagen thuis en hij zat alweer ergens op een duintop over de zee te turen. Ik begrijp die behoefte zo goed. Wanneer ik de duintrap bestijg en op het hoogste punt plotsklaps de zee weer zie opdoemen voor me, dan voel ik gejuich en emotie in mijn opborrelen. Daar is hij weer, mijn zee. Als die trouwe vriend waar ik zo naar verlangde.
Ik had het geluk dat de liefde waar ik samen twee zonen mee kreeg een strandhuisje bezat aan de Noordzijde van het Egmondse strand. Zo raakten onze zonen, net als wij zelf, verslingerd aan de branding en zijn oeverloze vergezichten. Er was geen televisie, geen elektriciteit, geen wifi. Er was zee, zand en oneindig veel ruimte voor fantasie. Er was het ontwaken bij het ruisen van de zee en er waren betoverende zonsondergangen. Dat was meer dan genoeg.
Zodra de zon in de vroege ochtend nog maar net boven de duinen uit piepte, sjeesden onze jongens alweer over het koele zand in hun Alfred J Kwak pyjamaatjes. Urenlang waadden ze in zee met een schepnet en bouwden zandkastelen van druipzand. Ze sjouwden eindeloos rond met een houten bolderkar waarbij ze van alles bij elkaar jutten wat ze tegenkwamen op hun strandpad. Touwen, verschraald hout, oude jerrycans, flessen, vissersnetten en kleurrijke dobbers. De opgescharrelde attributen sleepten ze mee naar het huisje om er met een groot gevoel van rijkdom hun zelfgebouwde hut mee te vervolmaken..
Samen speelden we ‘s avonds spelletjes bij kaarslicht, schoven tussen de zandkorrels in bed en namen iedere ochtend een bad in zee waarbij wondjes direct genazen onder het helende zilt.
Zo ging het zomer na zomer waarmee de zee zich permanent nestelde in de levensrugzak van onze zonen zoals hij dat bij ons al zoveel jaren eerder had gedaan. Als een onophoudelijke golf. Meedeinend met het getij van het leven.