Column Noud (61): Forensisch onderzoeker
Gepubliceerd: 8 december 2023
‘De vader van een MH17-slachtoffer kwam naar me toe. Hij wilde alles weten over hoe ik zijn zoon had gevonden. Waar lag hij precies? Hoe zag hij eruit? Je begrijpt zulke vragen pas als je zelf iemand bij zoiets verliest. Het is menselijk om houvast te zoeken in zoveel verdriet.
Het is een van de grootste lessen die ik leerde tijdens mijn werk: hoe belangrijk het is dat nabestaanden antwoorden krijgen. Na de vuurwerkramp in Enschede hielp ik met het zoeken en bergen van slachtoffers. Familieleden van omgekomen brandweermannen wilden precies de plek weten waar ze stierven. Dan kon de familie er naartoe om ze te herdenken. Het is alles wat ze nog hebben.
Ik doe al bijna dertig jaar onderzoek naar hoe mensen zijn overleden. En ik identificeer doden, vaak ook als ze ernstig zijn verminkt. Hoe kun je dit werk doen? Dat vragen mensen mij vaak. Het is zwaar. Niet iedereen houdt het vol. Maar ik vind het vooral prachtig, betekenisvol werk. Ik kan nabestaanden hun geliefden teruggeven.
We worden een paar keer per week opgeroepen om naar een overledene te gaan voor onderzoek. In mijn eenheid krijgt mijn team 750 keer per jaar zo’n oproep. Geen zaak is hetzelfde. Van verkeersdoden tot moorden. Van kinderen tot ouderen. Soms is iemand nog maar net overleden. Andere keren liggen mensen een paar weken dood in huis met de verwarming aan. Dat soort zaken zijn schrijnend.
En dan zijn er dus ook nog de grote zaken die tussen het ‘dagelijkse werk’ door komen. Kort nadat de MH-17 uit de lucht was geschoten kreeg ik een belletje. Of ik twee uur later op het vliegtuig kon stappen naar Oekraïne, om de slachtoffers op te halen? Het eerste wat ik daarna deed, was vanaf mijn werk naar huis rijden naar mijn familie. Ik ben met mijn zonen en mijn vrouw om de tafel gaan zitten. Niet om toestemming te vragen om te gaan. Maar om ze mee te nemen in wat dit betekende voor ons als gezin. Ik kon ze niet verzekeren dat ik veilig zou blijven. Dat zijn geen makkelijke gesprekken.
Eerder werkte ik in Bosnië, na de burgeroorlog. Daar zorgde defensie ervoor dat alle landmijnen weggehaald werden bij de massagraven die we onderzochten. Maar bij het MH17-onderzoek wisten we niet goed wat te verwachten. We dachten dat ik maar drie dagen weg zou zijn. Uiteindelijk ben ik er drie maanden geweest.
Je loopt in dit werk kans op PTSS. Zeker het werk in oorlogsgebieden is zwaar. Thuis had ik mijn familie om me heen, daar niet. Wat doen mensen elkaar aan? Dat vroeg ik me vaak af. Ik probeerde het geweld te begrijpen. Maar zo werkt het niet. Ik besefte gelukkig snel: het is niet mijn oorlog, niet mijn ellende. Het is mijn taak om mijn stinkende best te doen om de slachtoffers naar huis te brengen. Dat kan niet als ik emotioneel word.
Ik ben natuurlijk niet van steen. Ik kan goed omgaan met wat ik zie, maar lig er ook wel eens van wakker. Gelukkig kan ik er heel goed over praten. En ik heb een sterke thuisbasis. Mijn vrouw werkt ook bij de politie, net als mijn zonen. Die begrijpen wat voor werk ik doe. Voor wie ik zoveel uren overwerk.
Ik stond een paar maanden geleden een Duitse militair op te graven voor onderzoek, toen ik merkte dat ik geen lucht kreeg. Ik schepte en snakte naar adem. Dit klopt niet, dacht ik. Bij mijn dokter kwam ik erachter dat het niet goed gaat met mijn hart. Ik ben nu net geopereerd. Reizen maken voor mijn werk, altijd oproepbaar zijn, dat zit er niet meer in. Ineens ben ik langzaam mijn werk aan het overdragen. Ergens voelt dat gek, om te stoppen na zoveel jaar. Ik voel nog steeds zoveel passie voor het werk. Maar het is ook goed. Ik doe een stap opzij voor de jongere collega’s, die net zo gedreven zijn als ik. De eremedaille voor mijn werk is een prachtige waardering. Maar ik sta even op een podium en wil verder niet op een voetstuk. Ik heb gewoon mijn werk gedaan.’