Column Peter de Waard: Eeuwfeest
Gepubliceerd: 24 maart 2023
Nadat ik las over het komende eeuwfeest van de Egmondse parochiekerk Margaretha Maria Alacoque, drong zich de vraag op waar ik in mijn jeugd – en dat is de periode tot pakweg mijn 18de – meer tijd had doorgebracht? Was dat knielend, staand en zittend in de banken van deze kerk of hangend op de barkruk van het nog geen honderd meter verderop gelegen café ’t Rode Hert.
Hopelijk heeft Petrus het voor mij meest gunstige resultaat als ik mij aan de hemelpoort meld. Ik zal zelf voor de uitkomst niet mijn handen in het vuur durven te steken. Aangenomen mag worden dat ik het allereerst in de kerk kwam. Ik werd één dag na mijn geboorte meteen gedoopt. Maar het is niet uit te sluiten dat mijn vader op weg naar deze plechtigheid, samen met de peter en meter, even bij ’t Rode Hert is binnen gewipt voor een Oude Klare. Er was wat te vieren met de komst van de eerstgeborene, waarvan misschien de stille hoop werd gekoesterd dat die ooit in zijn voetsporen zou treden en zijn hele leven manden met bollen zou sjouwen.
Tot mijn 14de jaar heb ik heel wat uren in de Hoever kerk versleten. De fresco’s van de kruisweg op de kerkmuur zijn nu nog zo diep in mijn geheugen geprent dat ik ze spontaan kan natekenen met een kleurpotlodendoos. Mogelijk tuurde ik daar zo lang naar, omdat ik het boze gezicht van pastoor Kloes en zijn ellenlange preken zo slecht kon verdragen.
Mannen en vrouwen zaten strikt gescheiden in het middenschip – de eerste groep zonder en de tweede met hoofddeksel. Continu kwamen er tijdens de mis mannen – nooit vrouwen – langs met een collecteschaal of een zwarte zak aan een lange stok waar je iets in moest gooien. In elke bank lag er ook nog een offerblok. Omdat ik zelf nog niet verdiende – of eigenlijk niets kreeg voor de karweitjes die ik als kind toch wel uitvoerde – kreeg ik een paar centen mee naar de kerk. Heel tactisch was het altijd net te weinig om bij de snoepzaak van Jan Schoorl naast ’t Rode Hert een rolletje drop of ijslolly te kunnen kopen.
Op mijn allereerste rapport van de St. Jozefschool werd nog het doordeweekse kerkbezoek vermeld. ’12 keer, te weinig’, staat er prominent in dit kerstrapport. Het kerkbezoek was gezien de ruimte van deze aantekening nog belangrijker dan taal en rekenen. Juffrouw Ruitenburg, de toenmalige onderwijzeres van de eerste klas, ging iedere dag naar de kerk en turfde het bezoek van ieder kind dat ze ’s morgens om half acht zag opdagen. ’54 keer. OK’, staat er in het paasrapport. Blijkbaar vonden mijn ouders dat ze na mijn eerste schooldag wel iets fout hadden gedaan. Niemand tartte het gezag van juffrouw Ruitenburg.
Kerkbezoek was zeker rond de paastijd een uitputtingsslag. Psalmzondag, witte donderdag, goede vrijdag met de kruisweg, paaszaterdag met de wake, paaszondag met het lof en tweede paasdag. Gelukkig was er nog geen televisie, laat staan Instagram of Tiktok, zodat je niet precies wist wat voor ander vermaak je miste. Want stiekem niet gaan, was onmogelijk. In de grote families van die tijd was altijd wel een tante of oom die je ouders op mogelijk verzuim attent maakte. Of anders nam een neef of nicht de rol van klikspaan wel op zich.
Ik klaag er niet over. In het laatste jaar op de lagere school was er de Summer of Love en twee jaar later Woodstock. Niet dat ik daar iets mee te maken had, maar het tekende de maatschappelijke veranderingen. Vijf jaar nadat ik er nog bijna iedere dag kwam was de kerk al goeddeels afgezworen.
En in die tijd kon je vanaf je veertiende of vijftiende jaar al gewoon bier krijgen in ’t Rode Hert. Daar waren toen weer geen regels voor. Dat alcohol zou kunnen leiden tot afname van de grijze stof in de kinderhersenen kwam zelfs bij de dorpspastoor en huisdokter niet op. Bier drinken en een shaggie draaien hoorden bij de opvoeding. Van de jongens tenminste. Een biertje kostte daar toen slechts 65 cent (0,29 eurocent), zodat zelfs een tiener met een krantenwijk zich er één kon permitteren.
Natuurlijk was ik niet meteen stamgast in ’t Rode Hert. Maar na mijn zestiende was ik toch een regelmatig bezoeker. Tien over de rood op het vale biljartlaken nam de plek in van het credo en de offerande. De kerkelijke uitputtingsslag tijdens Pasen werd vervangen door de uitputtingsslag van de kermis in de tweede week van juli.
Waarom het dorpscafé eigenlijk ’t Rode Hert heette – iedereen noemde het na de jaren zestig overigens Kippennek – weet ik niet. Dat vroeg je je nooit af. Misschien had de oorspronkelijke uitbater gewoon, iene miene mutte, een keuze gemaakt uit een boek met gebruikelijke cafénamen als De Zwaan, Vergulde Kip, Witte Paard, Trefpunt, Dorstige Hert, Hijgend Hert en was hij uiteindelijk op Rode Hert uitgekomen..
Maar ik had mij ook nooit afgevraagd wie eigenlijk Margaretha Maria Alacoque was. Ik moest het zelfs bij het schrijven van dit stukje eerst nog even opzoeken. Het blijkt een Franse mystica uit de 17de eeuw te zijn geweest die zich volledig inzette voor de devotie van het Heilig Hart. Het leek mij een gemakkelijke, zo niet luie, manier om heilig verklaard te worden.
Hopelijk zoeken ze in de aanloop naar het eeuwfeest nog een keer uit waarom de Hoever kerk naar haar werd genoemd. Was dat een order van het bisdom? Waren alle andere namen van heiligen op? Had de voorzitter van het bouwcomité misschien een snoepreisje mogen maken naar Paray-le-Monial waar ze wordt vereerd? Of was het omdat ze in 1920 heilig was verklaard, drie jaar voordat de Hoever kerk werd opgeleverd?
Het is een taaie mevrouw die toch maar mooi de heiligen van de kerken in Egmond-Binnen en Egmond aan Zee heeft overleefd. En ook ’t Rode Hert. Misschien heb ik toch meer uren van mijn jeugd (tot 18 jaar) in de kerk gezeten dan in het café. Alleen heb ik in ’t Rode Hert meer geld uitgegeven dan in de Margaretha Maria Alacoque. Dat kan ik misschien met enkele tikkies nog goedmaken om de stemming van Petrus te verbeteren als ik er na een fataal cafébezoek eens aan zal komen kruipen.
Hopelijk pas over een aantal jaren…