Column Peter de Waard: Kermis
Gepubliceerd: 8 juli 2022
Alleen de gedachte aan de jaarlijkse kermis op De Hoef leidt al tot een kater met muizenissen in het hoofd en opspelende darmen.
Want eigenlijk is kermis niet meer dan met een glas bier in elke hand en een derde in het borstzakje naar lallende mensen kijken. Op de achtergrond klinken muzikale meedeiners waar niemand enige aandacht voor heeft. Een intelligente conversatie over de poëzie van de net overleden Remco Campert, de toekomst van moeder aarde en de politieke situatie in Bulgarije zit er niet in. Het is herkenning (’tijd niet gezien’), flauwe grappen maken (foute kan niet meer, want elke onverlaat kan die op een mobieltje opnemen) en vooral beledigen (‘jezus, ben je bezig je haar uit te trekken’) of beledigd worden (‘ben je pas 67, je loopt krom als een 75-jarige’).
Er is een tijd geweest dat kermis leuk was. Tot mijn 14de jaar betekende kermis de zweefmolen van Cor Braak, de schiettent en de botsautootjes. Drie dagen naar het kermispleintje aan de Oude Egmonderstraatweg waar het met bollenpellen verdiende geld er werd doorgejaagd. Het was het jaarlijkse hoogtepunt, een adempauze in een zomer van harde kinderarbeid. Want buitenlandse vakanties bestonden in Egmond aan den Hoef nog niet, tenminste ik kende niemand die zoiets deed.
In de grote vakantie pelde je eerst twee weken elke dag van 7 tot 6 de tulpenbollen, raapte daarna twee weken de narcissen en stopte vervolgens twee weken lang 50 hyacinten in een plastic papzak die bestemd was voor de export naar Zweden. Van het eerste kreeg je zere vingers, van het tweede zere knieën en van het derde jeuk.
De kermis moest dat allemaal doen vergeten. Maar na de veertiende verjaardag moest die kermis anders.. Na de promotie van kinderarbeider tot jeugdarbeider waren de zweefmolen en botsautootjes taboe. En dat betekende dat gekleed in een spijkerjasje waaruit een pakje halfzware Van Nelle stak, het kermisgeld naar het Rode Hert moest worden gebracht. De kaneelstok en suikerspin werden vervangen door eindeloze hoeveelheden bier, want wetten die het drinken van alcohol tot je 18de verbood vanwege de kans op beschadiging van hersencellen bestonden nog niet (opvallend was wel dat het aantal academici in Egmond vier jaar later op de vingers van één hand was te tellen).
Net zo min werd het gevaar gezien van tinnitus, want in de zaal van het Rode Hert klonken de klassiekers van Shoreline (‘Wij zijn de jongens uit de polder, laten de boel niet zakken, zijn vannacht weer lazarus geweest, wij jongens uit de polder vieren feest’) zo oorverdovend dat geen zinnig woord was uit te wisselen. Iedereen waadde door een decimeter modder met glasscherven, waardoor schoenen na drie dagen zelfs te vies waren voor de voddenzak. Soms moest er op last van Shoreline zelfs in worden gezeten als het Schuitje varen, theetje drinken, Varen we naar de Overtoom werd ingezet. Omdat er niets kon worden gezegd was het draaien van een shaggie het enige andere vermaak als je niet door de modder wilde rollen. Continu hing er een walm die anno 2022 een bedrijf als Tata een miljardenboete zou kosten. Gelukkig was het maar drie dagen per jaar, zodat er nog enkele hersencellen resteren, het gehoorapparaat nog niet nodig is, de littekens konden herstellen en de longen konden worden geschoond.
Het verschil is dat aan de rondjes in de zweefmolen en het werken op het bollenland een einddatum zit. Het drinken van bier gaat tot het sterfbed door. Shoreline bestaat niet meer – ik zag wel Willem Schoone op zijn 75ste nog spelen in Dylan 80 -, roken doen we niet meer en het Rode Hert is een sjiek proeflokaal annex grand café geworden.
Maar zaterdag ben ik er weer bij. Tradities moeten in ere worden gehouden. Iedereen wil zoveel mogelijk bladen met bier bestellen, omdat geen Hoever kermisbezoeker de reputatie wil krijgen van een zuinige kneert. Even een avond de miljonair uithangen, even weer ongecompliceerd flauwe grappen maken.
Nostalgie naar de tijd van de vrije liefde zal de reden niet zijn om er toch naartoe te gaan, want ik heb meer blauwtjes gelopen dan kusjes gekregen. Het is een meer een herinnering aan de tijd dat de jeugd nog niet in een wettelijk keurslijf zat van wat wel en niet mag.
En daar heb je muizenissen in het hoofd en opspelende darmen wel een keer voor over.