Column Peter van Vleuten: Stokpaarden en trapveldjes
Gepubliceerd: 15 september 2023
Toen de Zweedse songwriter en producer Max Martin tijdens de Grammy Awards werd bedolven onder de prestigieuze prijzen, had hij een opvallend dankwoordje klaar. Max, die inmiddels net zoveel nummer-1 hits heeft gescoord als The Beatles, kwam niet met de standaard bedankjes aan platenlabels, collega’s en familie.
In plaats daarvan bedankte hij de Zweedse overheid en de muziekleraren in zijn leven. Dankzij het onderwijssysteem had hij zich van jongs af aan kunnen bezighouden met muziek en zo zijn talent kunnen ontwikkelen, aldus Max. Muziekonderwijs is in Zweden vast onderdeel van de educatie en ieder kind krijgt van de overheid de gelegenheid om gratis muziekles te volgen. Voor de meesten is het een manier om zich creatief te leren uiten, samenspel en samenwerking te ervaren of genoeg talent te ontwikkelen om later eventueel de overstap te maken naar rockschool of conservatorium. En af en toe komt er zelfs een fenomeen bovendrijven. Dat is al zo sinds ABBA, Roxette en andere wereldacts uit de vikingcontreien.
Maar het begint bij de muziekscholen. Net zoals de topsporters van vandaag ooit zijn begonnen op een lokaal trapveldje en bij de plaatselijke sportclub. Doelvrouw Daphne van Domselaar die zich bij het EK plotseling manifesteerde als de revelatie van de Oranje Leeuwinnen, begon ‘gewoon’ onder de lat bij de Langedijker voetbalmeiden van LSVV. Via FC Twente houdt ze inmiddels het doel schoon bij Aston Villa. Maar de kiem lag in de West-Friese klei, waar het spelplezier en het talent kans kregen om te groeien.
‘Breedtesport’, heet het dan in bestuurlijke kringen. En die kan soms uitgroeien tot topsport. Maar ook als het hoogste niveau er niet in zit, is er met breedtesport enorm veel winst te behalen. Vandaar dat de (lokale en landelijke) overheid daar graag in investeren. Sportclubs – zelfs de hele grote – weten zich gesteund door geld van de overheid. In veel gevallen zouden ze zonder niet eens kunnen overleven.
U hoort mijn stokpaardje alweer aankomen. Ik pleit voor ‘breedtemuziek’. Een serieus overheidsbeleid om grote, maar vooral ook ‘gewone’ talenten de kans te geven kennis te maken met muziek. Zelf leren spelen, ontdekken hoe veel voldoening het geeft, wat het doet voor je psyche, emotionele huishouding en sociale vaardigheden, en hoe stimulerend het is om met anderen te spelen en je gevoel uit te drukken.
Het is een van de vele taakgebieden die de rijksoverheid heeft gedelegeerd aan gemeenten. Vandaar dat er op lokaal niveau in Nederland zoveel verschil is. Onze buurgemeente Heiloo heeft bijvoorbeeld een eigen muziekcentrum. Alkmaar heeft Artiance.
En wat heeftv onze ‘kunstenaarsgemeente’ Bergen? Niks. Niente. Nada.
Onbegrijpelijk. De gemeente laat dit veld braak liggen, de individuele muziekleraren die in de gemeente zijn gevestigd, staan er alleen voor. Geen plek, geen ondersteuning, geen stimulering.
Voordat u denkt dat dit een mopperstukje gaat worden, niks daarvan. Tot mijn niet geringe vreugde krijg ik namelijk de indruk dat het gemeentelijk cultuurbeleid de ogen stilaan opent voor een bredere vertaling van het cultuuraanbod, ook wat betreft muziek en podiumkunsten. En dat de gemeente dat niet autonoom hoeft op te pakken, maar kan samenwerken met initiatieven vanuit de gemeenschap, lijkt steeds aannemelijker te worden. In creatieve kringen zijn baanbrekende plannen volop in ontwikkeling. Ik hoop van harte dat dit trapveldje snel een heuse club gaat worden. Muziekeducatie, podiumkunsten en talentontwikkeling – geen zichzelf respecterende kunstgemeente kan toch zonder?