Column Peter van Vleuten: Vox populi
Gepubliceerd: 16 februari 2024
Op 3 februari 1959 kwamen de drie prille popsterren Buddy Holly, Ritchie Valens en The Big Bopper om bij een vliegtuigcrash. Ter gelegenheid van de 65e verjaardag van wat ‘The Day the Music Died’ zou gaan heten, maakte ik onlangs voor de Songwriterschool een mini-college over de song American Pie, die deze dag als startpunt heeft. Don McLean beschrijft de veranderingen die zich na dat moment hadden voltrokken: de roerige jaren 60.
Dat mini-college was de aanleiding om nog eens diepgaand in de tekst van American Pie te duiken. Nog niet zo eenvoudig, want McLean beschreef die hele periode in cryptische, orakelachtige zinnen. Hoofdrolspelers en gebeurtenissen worden niet letterlijk genoemd, maar in beeldspraken en raadseltjes. Een techniek die al duizenden jaren oud is. Ik geef een voorbeeld uit het derde couplet.
When the jester sang for the king and queen
In a coat he borrowed from James Dean
And a voice that came from you and me
Ik wil niet alle details uit de doeken doen, maar ‘the jester’ is in ieder geval Bob Dylan. Een jester is zoiets als de hofnar. Die mag dingen die gewone stervelingen niet doen, zoals grappen maken over hooggeplaatste heren en kritiek leveren op de machthebbers. De maatschappijkritische teksten van Dylan lagen daar mooi mee in lijn.
‘A voice that came from you and me’ is ook al zo goed gevonden. Dylans songs gaven een stem aan zijn generatie, met veranderende sociale en politieke opvattingen. En bovendien (Dylan is nu eenmaal geen Pavarotti) deed hij dat met een doodgewone stem, geen vocale hoogvliegerij. Een stem van ‘het volk’, het geluid van een ongehoorde groep. Een grote groep, die de oorlog in Vietnam afkeurde en voorstander was van meer burgerrechten.
Bob vertolkte dus de maatschappelijke stem des volks, was het idee. In zorgvuldig gekozen bewoordingen en poëtische beelden. Inspirerende coupletten en activerende refreinen.
Ook nu wordt er veel meer aandacht besteed aan wat ‘het volk’ vindt en wil. Maar de coupletten en refreinen hebben helaas plaats gemaakt voor ongenuanceerde blafpartijen, verbale diarree en schofterige oneliners op sociale media. En daar niet alleen, want sinds de media (ja, dat is meervoud) ten tijde van Pim Fortuyn er verbijsterd achter kwamen dat ze de Vox Populi onvoldoende aan het woord hadden gelaten, is er voor elk onderwerp wel een microfoon in een winkelcentrum.
Dat is wat mij betreft weer het andere uiterste. Als bij ons thuis de wasmachine stuk is, ga ik niet aan de slager vragen waar het aan ligt. Of mijn belastingaangifte laten checken door de huisschilder omdat die zo mooi wit en zwart kan laten contrasteren. Ik vraag een kenner, een deskundige. Ik zou dus denken: ga niet aan een willekeurige mevrouw met een boodschappentas vragen of de defensie-uitgaven omhoog moeten. Of van de stratenmaker willen horen of Jan Pieterszoon Coen strikt genomen nou een massamoordenaar is of een held. Bovendien geef je dan de valse illusie dat die mening er werkelijk toe doet.
Stel speciale vragen aan een specialist. Of minimaal iemand die er blijk van geeft een afgewogen oordeel te hebben, op basis van feiten. Vooruit, nog eenvoudiger: iemand die er eens goed over heeft nagedacht. Iemand, kortom, die iets wéét voordat hij of zij iets víndt.
Wil ik beweren dat de mening van de gemiddelde Nederlander of Egmonder niet van belang is? Zeker niet. Ik ben een warm voorstander van het uitwisselen van meningen, opvattingen, visies en ideeën. En als het even kan in een sfeer van luisteren en enig respect. En oprechte belangstelling.
Die gelegenheid hebben we volop. Om de zoveel tijd (soms om de vier jaar, als het lukt) mogen we onze vox populi laten horen. En dan liefst niet alsof het een talentenshow betreft, maar in het besef dat een stem voor jaren geldt.