Het is curieus te bedenken dat we op vijftien minuten lopen van het strand wonen en daar toch eigenlijk nooit naar toe gaan. Maar vandaag is het dan eindelijk zover. Feest! Ik rol mijn badpak in mijn handdoek, vul mijn veldfles met water en haal mijn lievelingsbal uit de schuur. Omdat hij niet in de mand met de rest van onze spullen past, klem ik hem onder mijn linkerarm. Met mijn rechterhand sleep ik een schep achter me aan. Vonken vliegen alle kanten op als het ijzer over het plaveisel schraapt en als Klein Duimpje laat ik witte sporen achter op de grijze stoeptegels. Ik ben de enige die geniet van het schrapende gekras op de klinkers en ik krijg dan ook snel het bevel van mijn ouders hier onmiddellijk mee te stoppen.
De koloniehuizen
Met ons vijven passeren we een paar koloniehuizen, grote gebouwen waar sinds het begin van de twintigste eeuw kinderen uit arme arbeiderswijken van de grote steden een paar maanden komen doorbrengen. Dankzij zonlicht, zeelucht, beweging, gezonde voeding, rust, reinheid en regelmaat zullen deze ‘bleekneusjes’ hier gezondheid opdoen.
Voor het perfect symmetrische gebouw aan de rand van de duinen speelt een groepje kinderen in een enorme zandbak.
Ze zien er inderdaad bleek en magertjes uit en sommigen kijken triest uit hun ogen. Het moet niet gemakkelijk zijn uit je familie weggerukt te worden en met volkomen vreemden samen te leven. De grote slaapzalen die ik op de twee bovenste verdiepingen meen te zien, zullen niet veel ruimte voor privacy overlaten.
Het stille strand
Er zijn meerdere afgangen naar het strand. Wij nemen de rustigste afgang, Bad Noord, om snel aan de drukte aan de voet van de trappen te kunnen ontsnappen. We banen ons een weg door de gekleurde lappendeken van blauwe en oranje windschermen en gele rieten strandstoelen. De zoetige lucht van zonnebrandolie stijgt op uit de berg gebruinde en ingevette lichamen. Die geur blijft in mijn neus hangen terwijl we in ruim een kwartier naar het ‘stille strand’ lopen. Het is eb. Ik trek mijn schoenen uit om door het zwinnetje te stappen naar het harde zand van de zandbank. Aan de rechterkant glinstert een rij witte strandhuisjes in de zon. Links kabbelen de bruine golven van de Noordzee. Ze lijken ongevaarlijk in dit seizoen, maar “stille waters hebben diepe gronden”. Van jongs af aan hebben we op school geleerd op te passen voor muien, een gevaarlijke stroming tussen twee zandbanken. Als je dan toch door zo’n stroming wordt meegesleurd, moet je vooral rustig blijven, op je rug met de stroom meedrijven, niet proberen terug te zwemmen of weerstand te bieden. Verderop kan je met de golven mee weer naar het strand terugzwemmen. Je verzetten betekent uitputting en verdrinking.
Ik wring me in allerlei bochten om mijn badpak aan te trekken zonder aan iedereen mijn blote billen te laten zien. Om me te helpen slaat mamma, die met vooruitziende blik haar bikini thuis al heeft aangedaan, haar handdoek als een tent om me heen. Daarna smeert ze me in met een dikke laag zonnebrandolie, die weliswaar beschermt tegen de zon, maar ook als een magneet het fijne zand aantrekt. Ik spreid mijn badlaken uit naast die van de rest van de familie en ga lui liggen, met mijn hoofd naar het duin en mijn tenen uitgestrekt naar de zee. Na tien minuten zonnebaden begin ik me al te vervelen. Ik kijk met smekende blik naar pappa, die zich ook niet lijkt te vermaken, en wijs naar de zee. Met alleen zijn gebruinde onderarmen steekt hij bleek af tegen de rest van de strandgangers. Maar wat maakt het uit? Het kan hem niet schelen en mij ook niet.
Hand in hand rennen we naar zee. Verrast door het koude water stoppen we na een paar stappen. “Pas op!”, schreeuw ik voor de hoge golf die aan komt denderen. Teruglopen kan niet meer en een seconde later worden we overspoeld. Ik gil het uit van angst en plezier tegelijk. Hoe dan ook, zolang ik pappa’s hand vasthoud kan me niets overkomen. Lachend maken we sprongetjes over de schuimende branding en durven daarna iets verder de zee in te gaan. Zonder elkaar los te laten, drijven we met uitgestrekte armen en benen op onze rug, koppen in de zon.
Nu zijn mijn zusjes aan de beurt. Ze staan al een poosje ongeduldig te wachten aan de waterkant. Het water in het zwinnetje, dat op de heenweg fris leek, voelt nu lauw aan, een beetje als thee die je vergeten bent op te drinken. En niet alleen de temperatuur doet aan thee denken. De algen geven de Noordzee een bijna ondoorzichtige bruine kleur.
Het zandkasteel
Ik ga op mijn buik op mijn handdoek liggen om op te drogen en op te warmen. Ik pak een handje van het witte zand en laat het tussen mijn vingers doorglijden. De zandkorrels waaien alle kanten op dankzij het briesje dat hier altijd waait, zelfs hartje zomer. In een opwelling spring ik op, grijp mijn schep en ren naar de waterkant. Daar aangekomen roep ik om hulp want in mijn eentje gaat het me niet lukken een dijk te bouwen. Het wordt zo vloed en ik wil proberen het stijgende water tegen te houden. In een koortsachtig tempo schep ik het zand omhoog terwijl mijn zusjes me helpen door met hun plastic emmertjes zandtaartjes te bakken en die boven op de dam te kieperen.
Als we vinden dat onze constructie hoog genoeg is, beginnen we hem te versieren. We verzamelen schelpen, een paar scheermesjes maar vooral kokkels. We hoeven ons maar te bukken om de honderden gestrande, geribbelde schelpen op te rapen en in de schuine kant van de dam te drukken om onze voorletters te schrijven. Ons kunstwerk wordt compleet met een paar gejutte stokjes die dienstdoen als vlaggenstokken. We hangen er wat algen aan, die als wimpels wapperen in de wind. Verscholen achter ons fort houden we het wassende water in de gaten. Langzaam maar zeker komen de golven dichterbij. Daar zijn ze, aan de voet van onze vestingmuur. Ze beginnen frontaal de fundering uit te hollen, maar maken dan een schijnbeweging naar de zijkanten, die we hals over kop versterken. Het water vult de kuil waarin we zitten. Toch vertikken we het ons schip, dat nog weigert te bezwijken, te verlaten. Van verre zien we een hogere golf aan komen rollen. Onder luid gejuich spoelt de hele dam weg. Binnen de kortste keren is er niets meer van over. Als laatste zien we de drie masten in een draaikolk verdwijnen.
De volgende keer is het winter en gaan we schaatsen. Wil je het hele boek lezen? Neem contact met me op via [email protected]