Column Rob Hoogland: M’n ongkie is dood
Dat wis je niet zomaar uit
Gepubliceerd: 24 december 2021
M’n ongkie is dood. Het zal de Flessenpost-lezers die tevens de Telegraaf tot zich nemen niet zijn ontgaan. Ik besteedde er in mijn krantenrubriek al een stukkie aan.
Ook de Egmonders die ik nu nog slechts samen met mijn vrouw, dus zonder ons blonde vuilnisbakkie, tijdens onze wandelingen op de strangt tegenkom, in het Robbenbos, op het volkstuintjescomplex bij het Nachtegalenpad of in het Binder duingebied tussen de Nieuw Westert en het Lioba-klooster, kortom: op de plekken waar wij Ruby altijd uitlieten, weten het al. Zeker de eerste dagen móesten we het kwijt. U wist het misschien nog niet. Welnu, bij dezen.
Vrijdag 10 december hebben we onze hond om 18.30 uur bij ons thuis laten inslapen. Tumor in de kont, dag hond. Alles went, zelfs hangen, zeggen ze, maar dit dus nog niet. Vaak denk ik nog dat zij, in de hoop op een lekkernij, achter mij staat wanneer ik de maaltijd sta te bereiden. Bij het ontwaken denk ik soms nog steeds: opschieten, Ruby moet eruit. En als ik naar bed ga denk ik af en toe: trap met twee boodschappenmanden barricaderen, hetgeen ik de laatste tijd deed omdat wij hadden geoordeeld dat ze wegens slipgevaar beter op de begane grond kon blijven. Dat soort dingen. Ze maakte 12 ½ jaar lang deel uit van ons bestaan. Dat wis je niet zomaar uit.
Ik ben zowaar een tweede Bertus Mulder geworden. Bertus, die met zijn Nel aan de Egmonderstraatweg woonde, had ook een hond. Ik kwam hem vaak tegen als we met onze beestjes bij het volkstuintjescomplex achter zijn woning wandelden. Dan ouwehoerden we over de dingen. Ik vergeet nooit dat hij mij vertelde dat hij een verzekeringszaak die jaren onder de rechter was had gewonnen. Het leverde hem een flinke som geld op en toen hij na de uitspraak thuis kwam riep hij tegen Nel: “We gaan naar Barbados!” Hij gaf toe dat hij niet zo goed wist waar het lag. Maar het klonk zo paradijselijk.
Op een dag kwam ik Bertus niet in Egmond tegen, maar in Heiloo. Hij zat in zijn eentje bij de lokale visboer een lekkerbekkie op te peuzelen en toen ik hem aansprak zag ik dat de tranen in zijn ogen stonden. “Sorry, maar m’n hondje is dood”, zei hij. “Ik mis hem zo. Daarom eet ik mijn vissie hier in Heiloo. Als ik op het derp ga zitten grienen lachen ze me uit.”
Ik grien ook. Toegegeven, de manier waarop de zaken zich rondom haar verscheiden voltrokken is daar debet aan. De procedure zelf verliep vlekkeloos, daarover geen misverstand. Fantastisch mens, de opvolgster van Jan de Ridder, de fameuze dierenarts van Kapel die ons in 2020 ontviel nadat hij aan corona ten prooi was gevallen. Ze heet Tessa, is een ware dochter van West-Friesland en nam alle tijd om Ruby, die in de krant overigens Bavink werd genoemd, in onze woonkeuken haar allerlaatste behandeling te geven. Maar de hond moest daarna naar een crematorium worden vervoerd. En daar ging het mis.
We hadden het allemaal vooraf geregeld. Het zou het dierencrematorium in de Amsterdamse wijk Kadoelen worden. Reden: we hadden Boeli, onze vorige hond, daar op advies van Jan de Ridder eveneens laten cremeren en dat verliep toen allemaal prima. Officieel zouden ze daar ditmaal om 18.00 uur sluiten, maar bij verschillende telefoontjes verzekerde de nieuwe beheerder ons dat het geen probleem zou zijn wanneer we later zouden komen. “Er wordt op u gewacht”, zei hij.
Dat gebeurde dus niet. Reeds om 17.30 uur, een uur voordat Ruby haar spuitjes zou krijgen, rinkelde de telefoon. “Waar blijven jullie?” klonk het bars. De vrouw had een overvalste Amsterdamse tongval en bleek over het empathisch vermogen van een kakkerlak te beschikken. We vertelden wat wij met haar baas hadden afgesproken en zij zei: “Daar heb ik niks mee te maken. Ik wacht niet, klaar. Ik ga om zes uur naar huis. Mijn dienst zit er dan op en ik heb wel wat anders te doen. Breng die hond morgenochtend maar. Dag.” Boem, hoorn op de haak. Wat nu te doen?
Ik belde hetcrematorium Heerhugowaard, vertelde de beheerster wat ons vanuit Amsterdam volkomen gevoelloos was toegevoegd en vroeg of we misschien nog bij kunnen kunnen kunnen. “Wat erg voor u”, zei zij. “Ik ga officieel om acht uur dicht, maar geen zorgen: ik wacht op u. Het komt allemaal voor elkaar en ik wens u veel sterkte voor het uur.” Tabee, lief ongkie . Gelukkig je toch nog een waardig afscheid.