Column wijkagent Roy: Mijn bloed begint te koken
Gepubliceerd: 22 november 2024
‘We krijgen een melding van een woninginbraak. Als we de straat inrijden zien we een vrouw samen met een meisje van een jaar of zes. Ze staan voor een gesloten voordeur. Toen het tweetal thuiskwam, merkten ze dat de voordeur van binnenuit op de haak zat. “Maar dat kan niet, want er is niemand thuis. Alleen mijn dochter en ik wonen hier”, vertelt de vrouw, die na aankomst naar de achterkant van het huis liep. “Daar zag ik dat het raam was ingegooid en dat het licht in mijn dochters slaapkamer brandde. Op dat moment wist ik genoeg en heb ik 112 gebeld.”
Mijn collega en ik besluiten bij de woning te wachten op versterking. Binnen enkele ogenblikken zijn er meerdere collega’s aanwezig. Aangezien er nog mogelijk één of meerdere inbrekers binnen kunnen zijn, wordt de woning grondig gecheckt. Er blijkt niemand in het huis te zijn.
Dan ga ik samen met de moeder en haar dochter naar binnen. De inbrekers blijken een enorme ravage te hebben aangericht. Ze zijn zelfs in de kinderkamer geweest. Op de grond ligt een kapot gegooide spaarpot van Winnie de Poeh. Mijn bloed begint te koken. Wat een enorme asociale lafbekken zijn dit geweest.
Als mijn collega samen met de moeder de aangifte opneemt, kijk ik naar de dochter. Ze staat dicht tegen haar moeder aan. In haar armen een knuffel, in haar mond een duim. Ik ga op mijn hurken naast haar zitten en probeer een gesprekje aan te knopen. Ik vraag haar hoe de knuffel heet. Zachtjes hoor ik haar zeggen “Lizzy”. Daarna praten we samen nog even, maar ik zie dat ze angstig om zich heen blijft kijken.
Ineens krijg ik een idee. Wil ze me misschien helpen als hulpagent? Er komt een kleine glinstering in haar ogen. Ze vraagt aan haar moeder of dat mag. Haar moeder zegt direct: “Natuurlijk mag dat.”
Snel loop ik naar buiten en pak uit de auto mijn uniformjas, mijn pet en een grote zwarte zaklamp. Vervolgens loop ik weer naar binnen en laat het meisje zien wat ik bij me heb. “Als je me wil helpen als hulpagent, dan moet je er natuurlijk ook uitzien als een echte agent.”
Ik help haar met het aantrekken van de jas en zet de pet op haar hoofd. Het ziet er enorm schattig uit; een klein meisje met een veel te grote politiejas aan, de jas komt tot ruim over haar knieën en de pet zakt tot ver over haar oren. Met twee handen pakt ze de lamp beet en weet ook nog knuffel Lizzy onder haar arm te klemmen.
Samen met m’n nieuwe maat gaan we kijken of er echt geen boeven meer in huis zitten. Zelf ben ik er al helemaal zeker van, maar er is natuurlijk niemand die beter weet waar je je in dit huis kunt verstoppen dan mijn kleine hulpagent. Onder het bed van haar moeder, achter de gordijnen of in dat enge donkere hoekje op zolder. Ze fluistert tegen me: “Achter het gordijn.” Met een ruk trek ik het gordijn opzij. “Nee, niemand te zien!” Samen sluipen we de trap op. Langzaam krijgt ze steeds meer plezier in het boeven zoeken. Door haar enthousiasme gaan we steeds sneller lopen en wordt het een spelletje.
Nadat ik samen met mijn nieuwe “collega” het huis grondig heb doorzocht, gaan we weer naar beneden. Zelfvoldaan hoor ik het meisje tegen haar moeder zeggen: “Nou, mam je kan vannacht gewoon rustig gaan slapen, ik weet zeker dat er geen boeven meer zijn. We hebben echt óóóveral gekeken.” Op het gezicht van de moeder verschijnt een grote glimlach.
Uiteindelijk ben ik er niet meer achter gekomen of er verdachten zijn aangehouden voor deze inbraak. Toch heb ik een goed gevoel overgehouden aan deze inbraakmelding. Door net even iets meer aandacht te geven aan deze kleine meid, ga ik ervan uit dat zij nu met een rustiger gevoel kon gaan slapen.’